Paneldiscussie
Na deze presentatie vond een paneldiscussie plaats tussen vertegenwoordigers van drie relevante autoriteiten of instellingen: Jessica Godoy Chaparro (Juridisch attaché, FOD Economie – België), Simon Verschaeren (Beleidsmedewerker, Departement Werk, Economie, Wetenschap, Innovatie & Sociale Economie, WEWIS), en Peggy Valcke (Executive Board Member, Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, BIPT). De Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit was eveneens uitgenodigd, maar zij konden helaas niet aanwezig zijn.
De paneldiscussie was opgebouwd rond provocerende stellingen waarop de deelnemers konden reageren. De stellingen worden hieronder uiteengezet, samen met de antwoorden van de panelleden.
Eerste stelling: een gecentraliseerde handhavingsstructuur verdient de voorkeur boven een gedecentraliseerde structuur vanwege de inhoudelijke en praktische voordelen (incl. technische & personele middelen).
Volgens de FOD Economie moet een evenwichtige aanpak van het AI-toezicht zowel de bestaande sectorale expertise als gecentraliseerde AI-specifieke kennis kunnen benutten. Bestaande market surveillance authorities (MSA’s), zoals de FOD Economie, hebben sectorale regelgevende expertise verworven, maar missen mogelijk AI-specifieke expertise (bv. over data governance, computing of cyber security). Dit werd verder geïllustreerd door een verwijzing naar het Belgische Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) dat waardevolle inzichten kan verschaffen in AI-toepassingen in de gezondheidszorg, vanwege zijn achtergrond in medische hulpmiddelen. Centralisatie zou de oprichting van een expertise-hub (incl. personeel) moeten vergemakkelijken om sectorale autoriteiten te ondersteunen, die over cruciale domeinkennis beschikken en tegelijk consistentie in het bestuur moeten waarborgen. De meest effectieve oplossing ligt waarschijnlijk in een hybride model – een model dat bestaande autoriteiten versterkt met gecentraliseerde AI-expertise en tegelijkertijd hun diepgaande sectorale kennis behoudt.
WEWIS was het eens over het belang van sectorspecifieke expertise, met name bij de integratie van AI in verschillende sectoren. AI wordt echter niet alleen gereguleerd door de AI-Verordening, maar wordt ook beïnvloed door een breder wettelijk kader. Volgens WEWIS wordt de complexiteit nog vergroot door de Belgische staatsstructuur, waardoor coördinatie tussen federale en regionale overheden nodig is. Om juridische duidelijkheid en effectieve handhaving te garanderen, zou er één autoriteit moeten zijn die de eindverantwoordelijkheid draagt voor het toezicht op AI. Regionale overheden zouden echter de mogelijkheid moeten hebben om het AI-toezicht vorm te geven door specifieke accenten te leggen of door via regionale initiatieven aan te passen aan lokale behoeften. Deze gelaagde aanpak kan de samenhang in de regelgeving versterken en tegelijkertijd, waar nodig, interventies op maat mogelijk maken. Kortom, coördinatie tussen federale en regionale overheden is cruciaal.
Tot slot merkte het BIPT op dat het dezelfde vragen heeft geanalyseerd als in de beleidsnota van het KDM, met inbegrip van de vraag over (de)centralisatie. Het gebruikte daartoe wel andere criteria dan die van de beleidsnota. Ze benadrukten de behoefte aan duidelijkheid, zekerheid, coherentie, efficiëntie, effectiviteit en innovatie, terwijl een pragmatisch gebruik van middelen wordt gewaarborgd. Waar mogelijk moeten de autoriteiten samenwerken en hun inspanningen stroomlijnen om dubbel werk te voorkomen. De AI-Verordening regelt in de eerste plaats de regelgeving inzake productveiligheid, waarbij de nadruk ligt op technische standaardisatie, procesdocumentatie en toezicht op de naleving. In de kern moet de AI-regelgeving ervoor zorgen dat producten aan vastgestelde normen voldoen voordat ze op de markt komen. Bestaande wettelijke kaders zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de consumentenbeschermings-wetgeving blijven echter volledig relevant en mogen niet buitenspel worden gezet. Het standpunt van het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board, EDPB) over dit onderwerp moet worden ontkracht (namelijk dat gegevensbeschermingsautoriteiten (DPA’s) ook bevoegd moeten zijn voor het toezicht op de AI-Verordening). Volgens het BIPT zou deze aanpak de bevoegdheden van sectorale regelgevende instanties aantasten. In de plaats daarvan moet het AI-toezicht worden gebaseerd op de reeds bestaande MSA’s onder de wetgeving in Bijlage I bij de AI-Verordening en financiële toezichthouders, met een sterke centrale coördinatie, in plaats van per definitie naar gegevensbeschermingsautoriteiten te kijken. De conclusie luidt dat een genuanceerd, gelaagd model – waarbij sectorale regelgevende instanties hun rol behouden maar onder centrale coördinatie opereren – zowel voor duidelijkheid van de regelgeving als voor praktische handhaving moet zorgen. Dit werd verder bevestigd door te verwijzen naar het beginsel van loyale samenwerking dat is vastgelegd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in de zaak Bundeskartellamt.